maandag 26 april 2010

Twee nieuwe recensies cd met orgelwerken van Vincent Lübeck

Inmiddels zijn twee kritieken verschenen, die de nieuwste cd van Léon Berben positief waarderen. Het betreffen hier een tweetal kritieken uit Duitsland.

De eerste recensie is te vinden in:

Rondomagazine:

Es schnarrt und näselt, es rauscht, dröhnt und klingelt, ab und zu klappert ganz gewaltig die Traktur: Nichts geht über barocke Orgelmusik, die auf den genuin dafür vorgesehenen historischen Instrumenten dargeboten wird. Die höchst lebendige und ungemein charakteristische Klangfarbenwelt der Arp-Schnitger-Orgeln in Hamburg (St.-Jacobi Kirche) und im ostfriesischen Weener (St.-Georg) passen einfach hervorragend zur Orgelmusik Vincent Lübecks. Und der 1970 im Niederländischen Heerlen geborene Léon Berben geht außerdem kompetent mit der frühbarocken Musik um: Die rhetorischen Elemente der Stylus-phantasticus-Passagen in den Präludien und Praeambuli des Programms gestaltet er sehr schlüssig, und die satztechnisch bündigen Abschnitte erlangen in seiner Interpretation ein hohes Maß an zugkräftiger Stringenz. Hinzu kommt ein kundiger Einführungstext vom Organisten selbst, der neben seinem Informationswert auch noch die Gewissheit mit sich bringt, dass Berben sich wirklich erschöpfend intensiv mit der dargebotenen
Musik, ihrem Umfeld und den Fragen ihrer Ausführung beschäftigt hat. Insgesamt also eine CD, die
von Fans frühbarocker Orgelmusik – und solchen, die es werden wollen – nicht übersehen werden
sollte.

De tweede kritiek is te vinden in het tijdschrift:

Klassik.heute

Empfehlung
Im Schatten so berühmter Musiker- und Komponistenpersönlichkeiten wie Bach oder Mozart zu stehen, macht es für Komponisten bis heute nicht einfach, aus diesem herauszutreten. Übermächtig ist die Präsenz der großen Tonsetzer in Konzert und Liturgie und auch auf dem Tonträgermarkt.
Daher sind Aufnahmen wie die vorliegende mit Orgelwerken des Hamburger Organisten, Komponisten und Orgelsachverständigen Vincent Lübeck (1654-1740) umso nötiger und wichtiger.
Schreibt doch schon Johann Mattheson in seinem 1739 erschienen Kompen-dium Der vollkom-mene Capell-meister:
„Insbesondere gehet wol Händeln so leicht keiner im Orgelspielen über; es müste Bach in Leipzig seyn: Darum auch diese beyde, ausser der Alphabetischen Ordnung, oben an stehen
sollen... Nächst diesen sind berühmt: Böhme in Lüneburg, Callenberg in Riga; Clerambault in Paris... Lübeck in Hamburg...“
Vincent Lübeck, 1654 in Padingsbüttel geboren und von 1702 bis 1740 Organist an der Hamburger Hauptkirche St. Nicolai, teilt das Schicksal des Dornröschenschlafes mit vielen seiner „Kollegen“ wie Scheidt, Bruhns, Reincken, Weckmann – und das völlig zu Unrecht, wie diese Einspielung von León Berben an den Arp Schnitger-Orgeln von St. Jacobi (Hamburg) und St. Georg (Weener) eindrucksvoll unter Beweis stellt. Eine verhängnisvolle Kombination von einer Bach- und Buxtehude-lastigen Unterrichtslage an den Musikhochschulen über viele Jahrzehnte und der Nische „Orgelmusik“ im Allgemeinen verhindern, dass solche Pretiosen einer breiteren Öffentlichkeit bekannt werden.
Berbens Einspielung auf den vorbildlich restaurierten Instrumenten stellt die Klangwelt jenseits der großen Bachschen Architekturen vor, mit sehr viel Spielfreude, großer Virtuosität und abwechslungsreicher Registrierkunst.
Was soll man dieser und ähnlichen Einspielungen wünschen? Dass, angeregt durch eben solche Klangdokumente, die Musik von Vincent Lübeck den Weg von den Ohrstöpseln und Stereoanlagenbewehrten
Wohnzimmerlandschaften hinaus in die regelmäßige liturgische und konzertante Praxis der Kirchen und Konzertsäle findet. Man wird so manches Stück des großen Thomaskantors dann mit anderen Ohren hören und ihn nicht alleine auf den Säulen des großen barocken Tonheiligen stehen lassen. In Gesellschaft geht es einem denn doch besser.

Frank Höndgen (29.03.2010)

Künstlerische Qualität:10 Bewertungsskala: 1-10

Klangqualität:10

Gesamteindruck:10

Orgelbuchlein uitgevoerd door Bram Beekman

In het Reformatorisch Dagblad van 20 april staat een recensie van de nieuwste cd van Bram Beekman.

Het 'Orgelboekje' van Bach

tekst J. Veerman

In 1713 schreef Bach een ”Orgelboekje” met 46 koraalbewerkingen van toenmaals bekende kerkliederen. Compacte bewerkingen waarin een meestal onversierde melodie in drie stemmen door verwante motieven wordt begeleid. In 1991 zette Bram Beekman het ”Orgelboekje” op cd, spelend op het 17e-eeuwse Boschorgel in Vollenhove. Vorig jaar deed hij dit opnieuw, maar nu op zijn eigen instrument: het 18e-eeuwse De Rijckereorgel van de Oostkerk in Middelburg.
Ofschoon Beekman de koralen even degelijk uitvoert als in 1991, is deze cd geen kopie van de vorige. Klonken de bewerkingen in Vollenhove stevig en compact, in Middelburg klinken ze, dankzij een ruimtelijker opname en andere registraties, weidser en galanter. Door de omfloerste fluiten uit de Oostkerk krijgen koralen als ”Christum wir sollen loben schon” zelfs een mystieke gloed.
Het cd-boekje bevat de inleiding uit 1991 door de Middelburgse Bachkenner prof. Albert Clement. Jammer is dat de teksten en melodieën van de koralen niet opnieuw zijn afgedrukt en dat er geen registraties worden vermeld.
Verder is het jammer dat op een cd als deze zo veel onbekende liederen staan: weliswaar komt twee derde van de melodieën uit Bachs ”Orgelboekje” voor in het Liedboek voor de kerken, maar slechts een derde is in een gemiddelde gemeente bekend. Gelukkig wonen er in ons land, van Groningen tot Middelburg (De Vries, De Jong) en van Rijssen tot Amsterdam (Sanderman, Winsemius), bekwame organisten die wat Bach deed nadoen in hun bewerkingen over bij ons bekende psalm- en gezangmelodieën. Zodat het doel van het ”Orgelboekje”, „om de hoogste God te eren”, in de eredienst niet verloren gaat.

Bach – Orgel-Büchlein BWV 599-644, Bram Beekman, De Rijckere-orgel Oostkerk Middelburg; Prestare (3331562); € 18,50.

zondag 25 april 2010

Nieuwe cd met werken van Bach, door Léon Berben

Recentelijk is een nieuwe cd met fantasien van Bach, voor clavecimbel, verschenen. Deze zijn uitgevoerd door Léon Berben, op het nieuwe label...
Het spel is zeer verzorgd, met een heerlijke drive. Hieronder volgt de track List:


Fantasia & Fugue in A minor BWV904
Fantasia & Fugue in A minor BWV944
Fantasia chromatica & Fugue in D minor BWV903
Fantasia in B minor BWVdeest
Fugue on a theme by Albinoni in B minor BWV951a
Fantasia & Fugue in C minor BWV906
Fantaisie sur un Rondeau in C minor BWV918
Fantasia in C minor BWV1121
Fantasia duobus subiectis in G minor BWV917
Fugue in A minor BWV959
Fantasia in A minor BWV922

woensdag 7 april 2010

Peter Kooij in gesprek

In het Reformatorisch Dagblad staat en lezenswaardig interview met de bas Peter Kooij, die onder anderen participeert in de serie van Kantaten van Bach, onder leiding van Masaaki Suzuki

De tekstuitbeelding telt

Gert de Looze

Hij bezat volgens zijn conservatoriumdocenten onvoldoende talent. Toch zingt de beroemde bas Peter Kooij nog altijd. Het is een heerlijk vak, vindt hij. Vooral als Bach op de lessenaar staat, want die muziek verveelt nooit.

Peter Kooij (1954) bakte er niks van. Bijna veertig jaar geleden wezen docenten van het Utrechts Conservatorium hem de deur. In hun ogen bezat hij te weinig talent om ooit met zingen zijn brood te kunnen verdienen.
De bas kan er nu om lachen. Hij zingt, doceert en dirigeert dat het een lieve lust is. Hij werkt samen met grote dirigenten als Philippe Herreweghe en Masaaki Suzuki. Met de laatste realiseert hij de opname van alle Bachcantates.
Muziek kreeg Kooij met de paplepel ingegoten. Zijn vader Maarten werkte tijdens Peters jeugd als cantor-organist en dirigent in Soest. Moeder Ine zong als soliste en was lid van het NCRV Vocaal Ensemble. Zoonlief mocht zich vanaf zijn zesde laten horen in het kinderkoor van de Oude Kerk in Soest. Zijn vader liet hem daar kennismaken met werken van Schütz, Bach en Schönberg.
De zanger herinnert zich weinig uit die tijd. „Ik hoorde pas oude radio-opnames van het jeugdkoor. Er werd vroeger wél muziek gemaakt. Kom daar vandaag de dag eens om. De zangcultuur is in Nederland in het slop geraakt. Op scholen wordt vrijwel niets meer aan muziek gedaan.”
Kooij maakt zich zorgen: „De nadruk ligt op consumeren. Internet, tv, dvd’s en cd’s vullen de hoofden. Jongeren lezen weinig, waardoor de eigen fantasie vervlakt.”
De musicus nam als puber het zangersvak niet serieus. „Het leek me niets om daar mijn brood mee te verdienen. Ik koos voor de viool. Helaas gooide een zenuwontsteking tijdens het vierde jaar van mijn conservatoriumstudie roet in het eten en moest ik noodgedwongen stoppen. Toen heb ik toch maar auditie voor zang gedaan.”
De achttienjarige student mocht starten in de klas van Dora Lindeman. De contacten tussen de zangpedagoge en Kooij verliepen niet altijd even soepel. „Lindeman adviseerde mij ergens auditie te gaan doen, in de hoop dat ik vooraf mijn lange haren af zou knippen. Ik klopte aan bij het Groot Omroepkoor en werd direct aangenomen. Toen ik mij op de eerstvolgende zangles meldde met ongewijzigd kapsel en vertelde dat ik al drie dagen met het omroepkoor had gewerkt, ging mijn docente door het lint. Ik moest direct een punt achter die kooractiviteit zetten omdat die mijn stem ruïneerde. Ik heb haar advies niet opgevolgd.”
Toen de student uiteindelijk werd weggestuurd, hielp zijn verweer over zangervaring in het Groot Omroepkoor niets. „De docenten keken neer op koorzangers. Grote onzin natuurlijk.”
Kooij ging niet bij de pakken neerzitten, maar belde Max van Egmond – een bas die hij bewonderde. „Ik heb bij hem aan het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam het diploma zang gehaald. Hij leerde me onder andere niet alleen met mijn eigen stemmetje bezig te zijn, maar ook betrokken te zijn op het orkest. Je maakt sámen muziek.”

Een zanger is zijn eigen instrument. Maakt hem dat kwetsbaar?

„Helemaal niet. Een zanger vertolk een tekst, wat een extra dimensie geeft. Vooral recitatieven bieden ongekende mogelijkheden om te kleuren. Ik kan er vrijwel alle gemoedstoestanden in kwijt.
Helaas komen veel mensen niet aan tekstinterpretatie toe. Ze verliezen zich in toontjes en techniek, terwijl uitbeelding van de woorden telt. Ik kom het gebrek aan tekstanalyse veel bij studenten tegen. Het helpt al wanneer ik hun vraag iets eerst uit te spreken en pas daarna te zingen. Ze staan veelal met een mond vol tanden als het gaat over de betekenis van een tekstgedeelte.
Soms hoor ik leden van een strijkkwartet overleggen: Als we denken dat er in deze passage dit gebeurt en het op die manier spelen… Zoiets kan tot misverstanden leiden. Voor een zanger is dit uitgesloten, want hij krijgt zijn tekst op een presenteerblaadje aangereikt. Ik geef graag les om mensen hiervan bewust te maken.”

Waarom legt u zo veel nadruk op tekstinterpretatie?

„Het is de belangrijkste opgave voor zangers. Dat houd ik ook studenten voor. Tijdens een concert zitten er misschien twee mensen die een zangopleiding volgden in de kerk. Zij letten op technische details. De honderden andere luisteraars komen voor de tekst.
In een aria speelt het orkest vaak de melodie die een zanger even later zingt. Sommige dirigenten doen maar wat, omdat ze zich nauwelijks in de tekst verdiepen. Dan trek ik aan de bel, omdat ik vind dat de begeleiding de blauwdruk moet geven voor de articulatie van de tekst.”

Nemen dirigenten u dergelijke kritiek in dank af?

„Van die kritiek is tegenwoordig nog weinig sprake, omdat ik voor 99 procent met dirigenten werk bij wie ik me thuis voel. Als er een verschil in visie openbaar komt, praten we daar op een vriendschappelijke manier over.
Het gebeurde vroeger wel eens dat orkestleden zeiden: Wilt u harder zingen, want we horen u nauwelijks. Dan moet ú zachter spelen, was altijd mijn reactie. Ik ben vrij direct. Dergelijke opmerkingen hebben me uitnodigingen voor concerten gekost, maar dat maakt me niet uit. Ik ga mijn eigen weg. Sommige collega’s hebben een minderwaardigheidscomplex omdat ze niet sterk genoeg zouden overkomen. Ik vind het veel indrukwekkender om af en toe zacht te zingen.”

U gaat als barokspecialist door het leven. Een eretitel?

„Zeker. Ik woon liever in een kasteel dan in een doorzonwoning. Ik geniet ontzettend van composities uit de zeventiende en de achttiende eeuw. Vooral de Noord-Duitse barok, werk van bijvoorbeeld Telemann, Bruhns en Meder, ligt mij na aan het hart. Neem ”Wie liegt die Stadt so wüste” van Weckman, gecomponeerd tijdens een pestepidemie. Harmonische wendingen sluiten naadloos aan op de tekst. De ontreddering, de angst, maar ook het zich vastklampen aan God zijn samengebald in de muziek.
Ik heb weinig op met de meeste opera’s. Ze gaan mij niet diep genoeg. Wat moet ik met flauwe verhaaltjes over allerlei intriges?
Er zijn ook barokcomponisten die ik liever aan mij voorbij laat gaan. Händel zou goed voor de stem hebben geschreven, hoor ik regelmatig. Inderdaad, elke opera bevat wel een prachtige aria. Maar harmonisch gezien is veel van zijn muziek niet interessant genoeg en mist ze diepgang. Tijdens het uitvoeren van dergelijke werken betrap ik mij er soms op dat ik aan andere dingen sta te denken. Bij Bach overkomt me dit nooit.”

Wat is de meerwaarde van Bach?

„Zijn teksten raken mij persoonlijk. Ik zou ze anders niet kunnen zingen zoals ik nu doe. Bach staat op eenzame hoogte. Ik kan moeilijk uitleggen waarom. Inmiddels heb ik ruim 300 keer de Matthäus Passion gezongen en nog altijd ontdek ik nieuwe dingen.
Zijn muziek is overigens geen zalfje voor de stem en vraagt een inzet van honderd procent. Gelukkig maar, want wie zijn werk niet intensief doet, wordt een zingend loonzakje.
Soms wordt gedacht dat Bach alleen schattige jongetjes van acht als sopraan en alt kon inzetten, maar het tegendeel is waar. De stemwisseling vond in de achttiende eeuw tussen het 18e en 21e levensjaar plaats. Omdat de Thomascantor over jongens met veel ervaring beschikte, kon hij complexe muziek blijven schrijven.”

De eerste, kortgeleden uitgekomen cd van uw vocaal ensemble Sette Voci bevat motetten van Bach. Een bewuste keus?

„Deze werken klinken vaak zo log. Ik wilde laten horen hoe doorzichtig dergelijke geestelijke muziek klinkt als je die zingt met acht in plaats van zestig zangers.”

U bent jaarlijks een aantal maanden van huis. Wat betekent dat voor het gezinsleven?

„Ik probeer na een aantal weken afwezigheid ten minste tien dagen thuis te zijn. Ik ben er dan echt voor de kinderen als ze uit school komen. Die intensieve contacten verfrissen de verhoudingen.”

Uw viool hangt aan de wilgen?

„Ja, maar soms pak ik het instrument nog. Onlangs deed ik wat samen met mijn vioolspelende nicht Janine Jansen. Toen voelde ik mij heel klein worden.”
________________________________________

Peter Kooij


De Nederlandse bas Peter Kooij (1954) zingt vooral barokmuziek. Hij is te horen op ruim 130 cd’s. Met de Japanse dirigent Masaaki Suzuki neemt hij alle Bachcantates op. Kooij doceert zang in Den Haag en Tokio, verzorgt regelmatig masterclasses en is dirigent van het vocaal ensemble Sette Voci.

© Reformatorisch Dagblad